
Jurisprudentie
BD6936
Datum uitspraak2008-07-08
Datum gepubliceerd2008-07-11
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2173 WWB + 07/2174 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-11
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2173 WWB + 07/2174 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Leefvorm. Gezamenlijke huishouding. Intrekking en terugvordering bijstand.
Uitspraak
07/2173 WWB
07/2174 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant en appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 maart 2007, 06/1841 & 06/2425, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weststellingwerf, (hierna: College).
Datum uitspraak: 8 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. H.A. de Boer, advocaat te Workum, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 24 juni 2008, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellanten ontvingen ten tijde hier van belang bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand. Zij waren tot 10 augustus 2005 (datum van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand) gehuwd.
1.3. In de resultaten van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand heeft het College aanleiding gezien om bij besluiten van 23 november 2005 de bijstand van appellante over de periode van 1 mei 2003 tot en met 1 juli 2004 te herzien (lees: in te trekken). Voorts heeft het College de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 12.133,83 van appellante teruggevorderd en mede van appellant teruggevorderd. Tevens heeft het College de bijstand van appellant over de periode van 18 juni 2003 tot en met 1 juli 2004 herzien (lees: ingetrokken). Voorts heeft het College de over de laatstgenoemde periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 9.068,03 van appellant teruggevorderd en mede van appellante teruggevorderd.
1.4. Vervolgens heeft het College bij besluiten van 29 juni 2006 de bijstand van appellante over de periode van 5 augustus 2004 tot en met 31 mei 2006 ingetrokken. Voorts heeft het College de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 25.718,42 van appellante teruggevorderd en mede van appellant teruggevorderd.
1.5. Bij besluiten van 13 juli 2006 en 24 oktober 2006 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 23 november 2005 en 29 juni 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van 13 juli 2006 en 24 oktober 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de gedingstukken een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het College dat appellanten in de periodes van 1 mei 2003 tot 1 juli 2004 en van 5 augustus 2004 tot hun echtscheiding niet duurzaam gescheiden hebben geleefd, waarvan zij geen mededeling hebben gedaan. Voorts heeft de rechtbank in de gedingstukken voldoende aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat appellanten in de periode vanaf hun echtscheiding tot en met 31 mei 2006 gezamenlijk hoofdverblijf hadden, waardoor sprake was van een gezamenlijke huishouding, waarvan zij evenmin mededeling hebben gedaan.
2.1. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de besluiten van 13 juli 2006 en 24 oktober 2006 de rechterlijke toets kunnen doorstaan. De Raad kan zich met hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak naar aanleiding van de door appellanten aangevoerde beroepsgronden heeft overwogen geheel verenigen. Ook de Raad acht van belang dat appellant zeer regelmatig en langdurig bij appellante en hun kinderen - waarvan de jongste in juli 2005 is geboren - verbleef. Voor zover het betreft de periode(s) voor de echtscheiding per 10 augustus 2005 acht de Raad evenals de rechtbank mede van belang dat appellant voor de kinderen zorgde, boodschappen voor het gezin deed waarbij hij gebruik maakte van de bankrekening van appellante en dat appellanten een gezamenlijke bankrekening hadden. De enkele stelling van appellanten dat sprake was van een overmachtsituatie omdat appellant in verband met ziekte van appellante voor de kinderen moest zorgen, leidt in dit verband niet tot een ander oordeel.
3.2. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3.3. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij, als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) C. de Blaeij.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
OA